In deze folder kunt u lezen wat er plaatsvindt tijdens een bezoek aan onze polikliniek en poliklinische dagbehandeling als u in aanraking komt met een afwijkend uitstrijkje.
Soms vinden diagnostiek en behandeling op dezelfde dag plaats. Daarom is het belangrijk deze informatie voor uw polikliniekbezoek door te nemen. U heeft altijd eerst een intakegesprek met de gynaecoloog of de gynaecoloog in opleiding.
Waarom worden uitstrijkjes gemaakt?
Uitstrijkjes worden gemaakt om te onderzoeken of u een voorstadium van baarmoederhalskanker heeft. Bij een voorstadium bestaat een kleine kans dat zich later baarmoederhalskanker ontwikkelt. Vanaf 2017 is het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker vernieuwd in Nederland. Het uitstrijkje wordt eerst getest op
HPV humaan papillomavirus. Als
HPV aanwezig is, wordt hetzelfde uitstrijkje getest op afwijkende cellen. Een
HPV-test is beter in het opsporen van afwijkingen. Hierdoor worden meer vrouwen met voorstadia van kanker opgespoord.
Wat betekent de uitslag?
In het laboratorium wordt het uitstrijkje onderzocht op
HPV humaan papillomavirus. Als dit virus aanwezig is, beoordelen ze ook meteen of er afwijkende cellen in het uitstrijkje zitten. Alle laboratoria beoordelen de uitstrijkjes op dezelfde manier. Van de beoordeling van het uitstrijkje volgt er een PAP-uitslag en een
KOPAC uitslag.
HPV
HPV is de afkorting van 'humaan papillomavirus'. Dit virus kan baarmoederhalskanker veroorzaken. Er zijn veel soorten
HPV's. De meeste soorten zijn absoluut niet gevaarlijk, maar een paar soorten wel. Deze soorten
HPV kunnen baarmoederhalskanker veroorzaken. De
HPV-soorten 16 en 18 zijn het meest gevaarlijk. Zij zijn verantwoordelijk voor 75% van de gevallen van baarmoederhalskanker.
hrHPV betekent 'hoogrisico-
HPV'. Een hrHPV is een
HPV-soort die baarmoederhalskanker kan veroorzaken. Daarvan zijn er 15. Daarnaast zijn er ruim 85
HPV-soorten die géén baarmoederhalskanker kunnen veroorzaken. Die noemen we laagrisico-
HPV's (lrHPV). Zij kunnen wratten op handen en voeten veroorzaken.
HPV is geen seksueel overdraagbare aandoening (soa).
HPV is een virus, geen aandoening.
HPV wordt wel via seks overgedragen. Bijna altijd wordt het door het eigen lichaam opgeruimd. De gevaarlijke soorten
HPV zorgen ook voor andere kankers. Bijvoorbeeld van de vagina, schaamlippen en anus.
U merkt het niet als u besmet bent met
HPV. U krijgt geen duidelijke klachten. Er zijn wel klachten bij baarmoederhalskanker. U krijgt het virus door te vrijen met iemand die besmet is. Het virus zit op en rond de penis of de vagina. Tijdens vrijen kan het virus ook op andere plekken komen. Bijvoorbeeld aan de handen en in de mond.
U kunt niet voorkomen dat u besmet raakt. U kunt de kans wel een stuk kleiner maken door een condoom te gebruiken. De kans dat u besmet raakt bij het vrijen is dan 70% kleiner. De kans dat u besmet raakt is 70% kleiner als u altijd een condoom gebruikt. Condooms kunnen dus veel besmettingen voorkomen. Maar ook als u altijd een condoom gebruikt, kunt u nog besmet raken. Dat komt doordat het virus in en rond de vagina zit, en op en rond de penis.
Tijdens het vrijen kan het virus ook op andere plekken komen, bijvoorbeeld aan de handen en in de mond. Uw lichaam ruimt het virus bijna altijd weer zelf op. Het duurt 1 tot 2 jaar voordat het virus helemaal weg is. Soms kan uw lichaam het virus niet goed opruimen. U blijft dan veel langer besmet en u heeft een grotere kans op baarmoederhalskanker.
Er zijn geen medicijnen tegen
HPV. Uw lichaam moet het virus zelf opruimen.
HPV-besmetting komt heel vaak voor. Ongeveer 8 van de 10 vrouwen raken in hun leven een keer besmet met een
HPV dat baarmoederhalskanker kan veroorzaken.
U kunt niet echt voorkomen dat u lang besmet blijft. Soms kan het lichaam het virus niet goed opruimen. Het is nog niet helemaal duidelijk waarom dit zo is. We weten wel dat u meer kans heeft om lang besmet te blijven als u rookt. Maar ook als u bepaalde medicijnen gebruikt, bijvoorbeeld tegen een hiv-infectie of na een orgaantransplantatie. Roken en bepaalde medicijnen verzwakken namelijk uw afweer. Dan kan uw lichaam het virus minder goed opruimen. Als een van u beiden besmet is, kan hij of zij de ander besmetten. U en uw partner merken waarschijnlijk niets van de besmetting.
Ook als u lesbisch bent, kunt u besmet raken met het
HPV. U krijgt het virus door te vrijen met iemand die besmet is. Het virus zit in en rond de vagina, maar kan tijdens het vrijen ook op andere plekken komen. Bijvoorbeeld aan de handen en in de mond. De kans dat een lesbische vrouw besmet raakt met
HPV is kleiner dan de kans dat een heterovrouw besmet raakt. Het is onbekend hoeveel kleiner de kans op besmetting is. Ja, ook als uw partner besneden is, kunt u besmet raken met het
HPV. De kans op besmetting is waarschijnlijk wel kleiner. Het is onbekend hoeveel kleiner de kans op besmetting is. Baarmoederhalskanker komt in ieder geval minder vaak voor bij vrouwen met een besneden partner.
PAP
De verschillende Pap-uitslagen op een rij
Hieronder staan de meest voorkomende uitslagen vermeld. Bij een uitstrijkje bekijken we alleen losse cellen. Als er afwijkende cellen zijn, is het niet mogelijk precies te vertellen wat er aan de hand is. Weefselonderzoek geeft daar meer informatie over. Wij kunnen daarom alleen in grote lijnen aangeven wat u kunt verwachten naar aanleiding van de uitslag.
- Pap 0
Het uitstrijkje is niet goed te beoordelen. Ons advies is bijna altijd om het uitstrijkje te herhalen. Meestal is er dan een normale uitslag. - Pap 1
Het uitstrijkje is normaal. Het advies is dan om het onderzoek na vijf jaar te herhalen. - Pap 2
In het uitstrijkje zijn enkele cellen aanwezig die er iets anders uitzien dan normaal. Duidelijk afwijkend zijn ze niet. Daarom adviseren wij in dit geval het uitstrijkje na een halfjaar te herhalen. Vaak is er dan weer een normaal beeld. Voor de zekerheid krijgt u een herhaalonderzoek een jaar later. Als de uitslag tweemaal Pap 2 is, krijgt u het advies voor een onderzoek door de gynaecoloog. Meestal is er geen behandeling nodig. - Pap 3a
Er zijn licht afwijkende cellen gevonden; we spreken van lichte of matige dysplasie. Het advies is dan een herhaalonderzoek door de huisarts of verder onderzoek door de gynaecoloog te laten verrichten. In dat laatste geval blijken bij de helft van de vrouwen de afwijkingen zo gering te zijn dat er geen behandeling nodig is. De andere helft krijgt het advies voor een eenvoudige behandeling van de baarmoederhals. - Pap 3b
De cellen zijn iets meer afwijkend dan bij een Pap 3a; we spreken in dit geval ook van ernstige dysplasie. Verder onderzoek door de gynaecoloog is nu verstandig. De kans dat u het advies krijgt voor het laten doen van een eenvoudige behandeling van de baarmoederhals is groter dan bij een Pap 3a. - Pap 4
De cellen zijn wat sterker afwijkend dan bij een Pap 3a of Pap 3b. Ook nu krijgt u de aanbeveling voor nader onderzoek door de gynaecoloog. Over het algemeen moet u rekening houden met een grote kans (90 procent) op een eenvoudige behandeling van de baarmoederhals. - Pap 5
De cellen zijn sterk afwijkend en de uitslag kan passen bij kanker van de baarmoederhals. Het is verstandig dat de gynaecoloog u op korte termijn onderzoekt. Soms alarmeert het uitstrijkje ten onrechte, maar soms is er ook sprake van baarmoederhalskanker. Een uitgebreide behandeling in de vorm van een operatie en/of bestraling is dan nodig.
Onderzoek door de gynaecoloog: colposcopie
Als uw huisarts u naar de gynaecoloog verwijst in verband met een afwijkende uitslag, onderzoekt de gynaecoloog de baarmoederhals nauwkeurig. Dit onderzoek heet een
colposcopie. Meestal neemt de arts een stukje weefsel (
biopt) van de baarmoederhals weg voor onderzoek. Over deze onderzoeken leest u hierna. Het hangt van de uitslag van het colposcopisch onderzoek en het weefselonderzoek af of behandeling nodig is. Ook de verschillende behandelingen staan hierna beschreven.
Een colposcopie
Een
colposcopie is een onderzoek waarbij de gynaecoloog de baarmoederhals nauwkeurig bekijkt. Net als bij het maken van het uitstrijkje brengt de arts een speculum (eendenbek) in de schede. Voor de ingang van de schede plaats hij een
colposcoop. Dit is een soort
microscoop, die een beetje lijkt op een verrekijker. De arts kijkt hier doorheen en ziet het weefsel van de baarmoederhals vergroot. Wij maken de baarmoederhals nat met een azijnoplossing of een soort jodium om het weefsel goed te kunnen beoordelen. Het natmaken kan een wat prikkend gevoel geven. Als u menstrueert (ongesteld bent) kunt u de afspraak voor de
colposcopie beter uitstellen tot de
menstruatie is afgelopen.
Wat bekijkt de arts bij een colposcopie?
De baarmoederhals is bekleed met twee soorten cellen: plaveiselcellen en endocervicale of
cilindercellen. Het overgangsgebied tussen deze twee soorten cellen heet de overgangs- of
transformatiezone. Afwijkende cellen in het uitstrijkje zijn bijna altijd afkomstig van dit gebied. Bij een
colposcopie bekijkt de arts dit gebied nauwkeurig. Als afwijkende plekjes zichtbaar zijn, neemt de arts vaak een stukje weefsel weg voor onderzoek.
Een biopsie (weefselonderzoek)
De gynaecoloog vertelt aan u of hij een weefselstukje (
biopt) gaat afnemen. Met een klein instrument neemt hij dan een stukje weefsel af (
biopsie). Vaak gebeurt dit op een paar plaatsen. Soms schraapt de arts ook wat weefsel aan de binnenzijde van de baarmoederhals weg. Het afnemen van een stukje weefsel kan kortdurend een pijnlijk gevoel geven, maar niet zo erg dat plaatselijke verdoving nodig is. Soms vraagt de gynaecoloog of u wilt hoesten; u voelt de pijn dan minder. Door het nemen van een
biopt ontstaat er een wondje van de baarmoederhals dat kan bloeden. Als er ruim bloedverlies is, stipt de arts het wondje soms aan met een bijtende stof. Dit geeft een wat krampend gevoel in de onderbuik. Soms brengt de gynaecoloog een tampon in de schede om het bloedverlies te stoppen. U kunt deze tampon thuis zelf weer naar buiten trekken. De arts vertelt u wanneer u dit kunt doen. In andere gevallen is maandverband voldoende. Meestal stopt het bloedverlies binnen een paar dagen. Zolang u bloedverlies heeft, is het beter om geen gemeenschap te hebben.
De uitslag van de colposcopie en het weefselonderzoek
Hoe krijgt u de uitslag te horen?
De gynaecoloog vertelt over het algemeen tijdens of na de
colposcopie hoe uw baarmoederhals eruitziet. In de meeste gevallen neemt hij een weefselstukje weg dat waarschijnlijk de afwijkende cellen in het uitstrijkje veroorzaakt. Soms zijn er nauwelijks afwijkingen te zien en verrichten wij geen
biopsie. Een patholoog onderzoekt het
biopt in het laboratorium. De uitslag is na twee weken bekend. Uw gynaecoloog bespreekt met u hoe u de uitslag te horen krijgt: telefonisch of tijdens een vervolgbezoek.
De verschillende uitslagen
Hieronder staan de meest voorkomende uitslagen van weefselonderzoek. Meestal geven wij de uitslag weer als
dysplasie.
Dysplasie betekent dat de opbouw van het weefsel wat
- CIN I of lichte dysplasie: de weefselopbouw van de baarmoederhals is licht afwijkend, maar het is geen kanker.
- CIN II of matige dysplasie: de weefselopbouw van de baarmoederhals is iets meer afwijkend, maar het is geen kanker.
- CIN III of ernstige dysplasie: de weefselopbouw is nog meer afwijkend dan bij CIN II. We spreken hier van een voorstadium van baarmoederhalskanker. Een voorstadium betekent niet dat u zonder behandeling werkelijk kanker krijgt. De meeste vrouwen met een CIN III-uitslag krijgen ook zonder behandeling waarschijnlijk nooit baarmoederhalskanker.
Wel of niet behandelen
Het is bekend dat een deel van de weefselafwijkingen zonder behandeling vanzelf verdwijnt en geneest. Als de kans hierop groot is, adviseert uw gynaecoloog om af te wachten.
Bij het advies om al dan niet te behandelen speelt het volgende mee:
- De ernst van de afwijking
CIN I is zelden een reden tot behandeling, omdat er een grote kans bestaat dat de afwijking vanzelf weer verdwijnt. CIN II heeft ook nog een kans vanzelf te verdwijnen; behandeling is daarom niet altijd nodig. CIN III heeft slechts een kleine kans spontaan te genezen en kan een voorstadium van baarmoederhalskanker zijn. Of CIN III zich bij u ooit tot baarmoederhalskanker zal ontwikkelen, is niet te voorspellen. Voor de zekerheid adviseren wij een behandeling aan alle vrouwen met CIN III. - De grootte van de afwijking
De grootte van de afwijking is bepalend voor de kans dat een afwijking vanzelf verdwijnt. Daarom adviseert de gynaecoloog meestal bij een groot gebied met CIN II een behandeling en bij een klein gebied met CIN II niet. - De plaats van de afwijking
Afwijkend weefsel dat aan de buitenkant van de baarmoederhals ligt, is gemakkelijker met de colposcoop te controleren dan afwijkend weefsel in het kanaaltje van de baarmoederhals. Bij afwijkend weefsel aan deze binnenkant adviseert de gynaecoloog u een behandeling te ondergaan. - De leeftijd
Vrouwen van twintig tot dertig jaar hebben meer kans dat het weefsel vanzelf normaal wordt dan vrouwen van veertig tot vijftig jaar. Bij jongere vrouwen adviseert de gynaecoloog dan ook minder vaak een behandeling dan bij een wat meer gevorderde leeftijd.
Geen behandeling: afwachten
Als de gynaecoloog behandeling niet nodig vindt, krijgt u meestal het advies om het uitstrijkje te laten controleren na bijvoorbeeld een halfjaar of een jaar. Uw gynaecoloog bespreekt met u of uw huisarts dit doet of dat u hiervoor op de polikliniek terugkomt. U moet er rekening mee houden dat het een aantal jaar kan duren voordat het uitstrijkje zonder behandeling vanzelf weer normaal is.
Soorten behandelingen
Het soort behandeling is afhankelijk van de plaats van het afwijkende weefsel op de baarmoederhals en de ernst van de afwijking. In de meeste gevallen kan een
lisexcisie (LETZ) worden verricht. Hierover leest u meer in deze folder. In slechts enkele gevallen is een
conisatie nodig. Hierbij wordt operatief een kegelvormig stukje van de baarmoederhals weggehaald. Mocht dit nodig zijn dan geeft uw gynaecoloog hierover verdere informatie.
Elektrische behandeling: de lisexcisie (LETZ)
De gynaecoloog schilt bij deze ingreep met een lisje het afwijkende weefsel weg. Daarna geneest de wond. Deze ingreep heet ook LETZ of hotloop (hete lis).
- Hoe verloopt de behandeling?
De behandeling vindt plaats onder plaatselijke verdoving in een behandelkamer en duurt ongeveer een kwartier. U neemt plaats in de gynaecologische onderzoekstoel. U krijgt een plakker op uw been om elektrische stroom te geleiden. Nadat de arts een speculum in de schede heeft gebracht, geeft hij u een plaatselijke verdoving d.m.v. 4 prikjes in de baarmoedermond met een dunne naald. In de verdoving zit onder andere adrenaline waardoor u een opgejaagd gevoel kunt krijgen. Dit duurt enkele minuten en trekt vanzelf weg. De baarmoederhals kleuren wij met jodiumoplossing.
Daarna neemt de gynaecoloog met het verhitte lisje weefsel weg. Mocht voorafgaand aan de ingreep besloten worden dat een plaatselijke verdoving niet haalbaar is, dan kan de arts in overleg met u besluiten om de behandeling onder sedatie, narcose of met een ruggenprik te verrichten. In dit geval gebeurt de behandeling niet op dezelfde dag, aangezien u vooraf een anesthesist moet bezoeken op het pre-operatieve spreekuur. De ingreep zelf zal dan binnen enkele weken in dagbehandeling worden verricht. Heeft u genitale piercings, graag thuis voor de behandeling verwijderen om risico's als gevolg van elektrische geleiding uit te sluiten. - Wat u ervan voelt
Het inbrengen van de naald voor de plaatselijke verdoving geeft vaak kortdurend wat pijn. Als de verdoving is ingewerkt, voelt u over het algemeen niets van de lisexcisie. - Na afloop
Na afloop kunt u bloederige afscheiding krijgen wat enkele weken aan kan houden. Ook kunt u door het onderzoek buikpijn ervaren gedurende een aantal dagen. U krijgt een recept voor antibiotica mee of via uw apotheek. Deze kunt u zo nodig gebruiken in geval van nare, vieze, onwelriekende afscheiding.
Adviezen na behandeling van de baarmoederhals
Gebruik van tampons
Het gebruik van tampons raden veel gynaecologen af zolang er nog sprake is van bloedverlies of afscheiding na uw behandeling.
Seksualiteit
Gemeenschap raden wij af zolang er nog sprake is van bloedverlies of afscheiding na uw behandeling. Tegen het krijgen van een orgasme (klaarkomen) bestaat geen bezwaar. De eerste keer weer gemeenschap hebben is vaak een eng idee. Toch kan er niets ernstigs gebeuren. Een enkele keer is er wat bloedverlies. De baarmoederhals is dan nog niet helemaal genezen. Wacht dan nog wat langer met het hebben van gemeenschap.
Zwemmen, baden en douchen
Sommige gynaecologen adviseren om niet te zwemmen of een bad te nemen zolang er nog bloederige afscheiding is. Andere gynaecologen hebben hiertegen geen bezwaar. U kunt gerust douchen.
Wanneer moet u contact met uw gynaecoloog opnemen?
Als u na een behandeling van de baarmoederhals veel vloeit, dus meer dan bij een forse
menstruatie, is het verstandig met uw gynaecoloog
contact op te nemen. Na een
lisexcisie of een
conisatie is de kans hierop ongeveer 5 procent. Ook als u na de behandeling koorts krijgt, is dit een reden voor overleg met uw gynaecoloog.
Telefonische afspraak
Na een behandeling van de baarmoederhals is er na twee weken een telefonische afspraak voor de pathologische uitslag van
lisexcisie. Over het algemeen is de uitslag hetzelfde als de uitslag van de
biopsie. De eerste controle na de behandeling is na 6 maanden.
Meestal herhalen wij een uitstrijkje na een half jaar en 2 jaar na de behandeling. Voor de herhalingsuitstrijk 6 maanden na de behandeling krijgt u een oproep van de poli gynaecologie. Als dit uitstrijkje helemaal goed is, moet er een uitstrijkje na 1.5 jaar (dus 2 jaar na de behandeling) worden herhaald, dit kan bij de huisarts of op onze polikliniek. Als na 2 jaar het uitstrijkje goed is, wordt u terug verwezen naar het bevolkingsonderzoek.
Bij meer dan 90 procent van de vrouwen is het uitstrijkje na een behandeling weer normaal. Dit is een teken dat de behandeling goed gelukt is. In enkele gevallen blijkt het uitstrijkje na een behandeling nog steeds afwijkend. Bij de helft van deze vrouwen wordt het uitstrijkje vanzelf normaal, bij de andere helft blijft het afwijkend. De gynaecoloog doet dan opnieuw colposcopisch onderzoek. Afhankelijk van de bevindingen bespreekt de arts met u of een tweede behandeling noodzakelijk is. Bij enkele vrouwen ontstaat enige tijd na de behandeling opnieuw een afwijkend uitstrijkje.
Complicaties en gevolgen op lange termijn
Complicaties op korte termijn van de verschillende behandelingen van de baarmoederhals zijn er nauwelijks. U blijft gewoon menstrueren. Over het algemeen zijn er geen problemen met zwanger worden, met de zwangerschap zelf of tijdens de bevalling. In uitzonderingsgevallen komen de volgende problemen voor:
- Problemen met zwanger worden
Na een behandeling maakt de baarmoederhals soms minder slijm aan. Slijm van de baarmoederhals is nodig voor zaadcellen om zich vanuit de schede naar de baarmoeder en de eierstokken te bewegen. In zeldzame gevallen kan te weinig slijmproductie een reden zijn dat zwanger worden moeilijk lukt. - Problemen tijdens de zwangerschap
Als bij een conisatie een groot stuk van de baarmoederhals is weggenomen, is de kans op een vroeggeboorte licht verhoogd. Bij andere behandelingen komt dit probleem niet voor. - Problemen tijdens de bevalling
In zeer zeldzame gevallen ontstaat er na een behandeling van de baarmoederhals heel sterk littekenweefsel. Het is mogelijk dat de baarmoederhals dan tijdens de bevalling moeilijker opengaat. - Moeilijkheden bij het afnemen van uitstrijkjes
Door sterk littekenweefsel kan de ingang van de baarmoederhals erg nauw worden, waardoor het moeilijk kan zijn cellen van de binnenkant van de baarmoederhals voor een uitstrijkje te krijgen. - pijnlijke menstruaties
Als de baarmoederhals als gevolg van littekenweefsel erg nauw is geworden, kunnen menstruaties pijnlijker zijn dan voorheen.
Deze complicaties klinken u misschien alarmerend in de oren. Maar u moet bedenken dat ze slechts zelden voorkomen. Bovendien komen ze vooral voor na een behandeling waarbij een groot deel van de baarmoederhals met een mesje verwijderd is (
conisatie). Bij lisexcisies, komen deze complicaties maar zeer zelden voor.
Tot slot
Een afwijkende uitslag roept bij vrouwen vaak veel vragen en onzekerheden op. In deze informatiefolder hebben wij geprobeerd om zo goed mogelijk uitleg te geven over de verschillende onderzoeken en behandelingen. Uw gynaecoloog bespreekt met u welke medische zorg het meest geschikt is voor u en is altijd bereid uw vragen te beantwoorden.
Voor meer informatie;
www.degynaecoloog.nl,
engels,
arabisch,
bevolkingsonderzoek,
www.thuisarts.nl,
thuisarts/behandeling Contact
Polikliniek gynaecologie is doordeweeks bereikbaar van 08.30 – 16.30 uur op tel: 015 - 260 42 07.
U krijgt een bandje te horen die u helemaal dient af te luisteren.
Daarbuiten kunt u alleen bij SPOED contact opnemen met het algemene ziekenhuis nummer 015 - 260 30 60. Zij kunnen u doorverbinden met de arts assistent gynaecologie.